Brief aan de Volkskrant dd. 5 maart 2007

Op deze site geplaatst dd. 30 november 2020

Geachte redactie,

Peter Giesen stelt in zijn artikel van afgelopen zaterdag dat gebrek aan vertrouwen in politici niet gerechtvaardigd is. Daar geeft hij een aantal argumenten voor, die zeker hout snijden voor die gevallen waarin men alleen ontevreden is over de uitkomsten van het politieke proces: de regels en wetten, de geldstromen. Over die uitkomsten moeten we in ons land inderdaad geen onrealistische verwachtingen hebben.

De ontevredenheid en het wantrouwen zijn bij velen echter niet zozeer een gevolg van de uitkomsten, maar vooral van het politieke proces zelf. Een uitkomst waar ik persoonlijk niet blij mee ben kan ik accepteren als die het resultaat is van een kwalitatief hoogwaardig proces. Maar dat proces zie ik niet, integendeel. Dat maakt vervelende uitkomsten onverteerbaar en ontneemt prettige uitkomsten hun glans.

De kwalitatief laagwaardige kanten van het politieke proces zijn helaas dagelijks door iedereen waar te nemen. Een veel te grote invloed van lobbygroepen (dus van het geld), overspannen reageren op de waan van de dag ten koste van echte kwesties, in een la verdwijnende kritische rapporten, verstikkende fractiediscipline, angst voor gezichtsverlies als sturende kracht, beschamende kinderachtigheid. Politiek is bovendien synoniem geworden met belangenbehartiging. Het idee dat politiek daar bovenuit zou moeten stijgen is compleet op de achtergrond geraakt, en zelfs een overduidelijk onrechtvaardige situatie als de aftrekbaarheid van de hypotheekrente blijft zodoende gewoon voortbestaan. Giesen haalt Ruud Koole aan: ‘Politiek is altijd rommelig…er zijn geen eenvoudige oplossingen voor complexe vraagstukken.’ Maar het is vaak juist andersom: de politiek maakt van zelfs de eenvoudigste kwestie nog een zompig moeras. Er is maar af en toe een fundament van zindelijk denken te zien.

Kijken we naar het vertrouwen in politiek als proces, dan is het helemaal niet vreemd dat dat vertrouwen afneemt. Om te beginnen zijn mensen steeds beter geïnformeerd, grotendeels dankzij internet. Er zijn Amerikaanse sites waar je de inconsistenties in het stemgedrag van senatoren en hun banden met het bedrijfsleven zó kan aflezen. Verder hebben we in Nederland een reeks ontluisterende parlementaire enquêtes gezien, en er zullen er nog meer volgen. Natuurlijk, het is een kracht van de democratie dat die correcties mogelijk zijn. Maar het vertrouwen in de dagelijkse gang van politieke zaken wordt er natuurlijk niet groter op. Daarnaast kan het publiek tegenwoordig, ook grotendeels door internet, effectiever invloed uitoefenen dan via politiek. Een consumentenboycot is via internet in een paar uur georganiseerd en gecoördineerd. De politiek legt het in die concurrentiestrijd gewoon af: ‘Politiek, daar steek je toch geen energie meer in?’ Misschien nog het belangrijkst is het besef dat we voor problemen staan waarvan de oplossing toch echt het uitschakelen van politieke reflexen vergt. Al Gore zegt zelf in ‘An Inconvenient Truth’: ‘We hebben alle oplossingen, alleen niet de politieke wil’. Dan maar niet via de politiek!

Ik zag graag dat er meer aandacht kwam voor de kwaliteit van het politieke proces. De uitkomsten zijn te belangrijk om aan het huidige gammele fabriekje toe te vertrouwen. Een partij die daar werk van wil maken heeft onmiddellijk mijn stem.

Maak lokaal uw eigen geld

De moeder van alle recessies komt eraan. Gemeenschappen moeten zich beschermen door hun afhankelijkheid van de euro met lokale betaalmiddelen te verkleinen.

Recessies kun je als volgt samenvatten:

“Al heb je nog zo’n goeie winkel, als je klanten geen geld hebben, heb jij een probleem.”

En je klanten hebben geen geld doordat hún klanten geen geld hebben, of hun werkgevers, enzovoort. Recessies ontstaan vaak als een grote bedrijfstak door een of andere oorzaak een grote klap krijgt. Een baanbrekende uitvinding kan een product overbodig of te duur maken. Het imago van het product bij het publiek kan omslaan. In ons bijzondere geval – de coronacrisis – was er geen directe vraaguitval, maar verhinderden overheden in binnen- en buitenland met coronamaatregelen dat mensen hun beroep konden uitoefenen, en dat in veel sectoren tegelijk. Het effect is echter hetzelfde: er wordt minder of helemaal geen geld meer verdiend, reorganisaties en ontslagen zullen volgen, en door de werkloosheid die dan ontstaat hebben mensen nog minder te besteden, enzovoort. Economen zien door de coronacrisis al ‘de moeder van alle recessies’ aankomen.

Het probleem is echter minder groot dan het lijkt, als we het idee loslaten dat er bij elke transactie euro’s als betaalmiddel aanwezig moeten zijn. Laten we die heilige euro’s eens gewoon ‘het spul’ noemen en die misplaatste eerbied weglaten. Geen spul, dan geen handel, toch? Nee. Als we mensen en organisaties domweg minder afhankelijk maken van de aanwezigheid van het spul, is er genoeg handel te drijven. Dat kan op een paar verschillende manieren.

Onderling krediet

Producenten (dus alle bedrijven en ZZP-ers) kunnen hun onderlinge kredietruimte veel slimmer gebruiken. Stel dat Piet nog voor honderd euro spul krijgt van Carmen, Carmen nog honderd euro aan spul tegoed heeft van Farouk, en Farouk een factuur van honderd spuleuro’s heeft gestuurd aan Piet. Dan is er in feite geen spul nodig om alle facturen te voldoen, maar als je die informatie niet bij elkaar hebt, zit iedereen op het spul te wachten. Als je alle gegevens over onderlinge schulden echter op een schoolbord of in de computer op één hoop veegt, kun je er een aantal tegen elkaar wegstrepen. Het spul dat daarmee gemoeid is, heb je dus niet nodig en dat geeft lucht. Zie voor een illustratief verhaal ‘De factuurclub’, deel I en II.
Een eerste stap naar een kleinere afhankelijkheid van het spul is dan ook de invoering van een lokaal systeem van onderlinge kredieten, met voor alle deelnemers een renteloze kredietruimte. De transacties tussen de deelnemers worden niet in spul afgerekend, maar in een rekeningoverzicht van schuld en tegoed vastgelegd. Transacties in kringlopen vallen zo vanzelf tegen elkaar weg, en vergen daarom geen spul. De overblijvende transacties in spul afrekenen kan, maar hoeft niet. Zo eenvoudig is het.

Een prachtig Nederlands voorbeeld van zo’n systeem is de Rotterdamse DAM. Om de coronacrisis te lijf te gaan hebben de bestuurders van DAM nu zelfs de kredietruimte voor ondernemers vergroot.

Schuldbekentenis als geld

Een tweede manier om de schaarste aan spul op te lossen is het gebruik van schuldbekentenissen als betaalmiddel, in feite een stokoude maar in onbruik geraakte manier van geld scheppen. Elke partij met een gewild product en een beetje goede naam kan een betaalmiddel scheppen, door bij eigen betalingen een schuldbekentenis te schrijven, die zij zelf belooft later als betaling te zullen accepteren. Want het accepteren maakt het geld, niet het drukken. Een voorbeeld. Een krap zittende bakker schrijft bij betaling van de slager een schuldbekentenis: ‘Goed voor de producten van Bakker Bol, ter waarde van tien euro’. De slager kan het biljet óf weer in de bakkerszaak uitgeven, óf bij een andere winkelier. Die heeft immers ook brood nodig. Mocht deze laatste dat niet bij Bakker Bol willen kopen, dan kan hij het biljet wel in een andere winkel kwijt, of als wisselgeld aan een klant geven. Iedereen die het vertrouwen heeft dat hij het biljet wel weer kan slijten, zal het ook accepteren als ware het een echt briefje van tien euro, en zo gaat het door tot iemand er daadwerkelijk bij Bakker Bol brood en banket voor koopt. Met één zo’n schuldbiljet van tien euro kan lokaal dus al een veelvoud aan omzet gedraaid worden. Bakker Bol kan deze truc natuurlijk niet onbegrensd vertonen. Maar hoe meer ondernemers schuldbewijzen als betaalmiddel gebruiken (en dus accepteren), des te minder last heeft de gemeenschap van spulschaarste.

Lokaal geld

De volgende stap is dat de lokale ondernemers en ZZP-ers afspreken om hun schuldbiljetten te standaardiseren en van elkaar en van particulieren te accepteren. Dit kan op papier, met biljetten van bv. 10, 20 en 50 Loca’s, of in een digitaal systeem als Cyclos.
Ook overheden kunnen aan zo’n systeem meedoen, door te garanderen dat ze het lokale geld zullen accepteren als betaling van belastingen. Denk aan toeristenbelasting, precariorechten (‘terrasbelasting’), OZB, riool- en afvalstoffenheffing, enzovoort. En dan komen we vanzelf bij echt volwassen lokaal geld, dat de gemeenschap niet verlaat en zo de lokale economie aan de praat houdt. Het kan bovendien worden ontworpen met het oog op plaatselijke problemen, wensen en mogelijkheden. De afspraken rond het gebruik kunnen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting tegengaan, en milieuvriendelijk en sociaal gedrag bevorderen. Neem eens een kijkje bij Circuit Nederland en United Economy om te zien wat er al in Nederland gerealiseerd is!

Aan de slag!

Conclusie: de afhankelijkheid van het spul is grotendeels denkbeeldig. Dus ondernemers, gemeenten, regionale besturen, ideële instellingen, banken, enthousiaste particulieren: ga eens samen rond de tafel zitten rekenen. En vergeet niet: het accepteren maakt het geld, niet het drukken.

 

Rekenen aan het ideale kiesstelsel

Dit artikel verscheen met enige redactionele aanpassingen in Intermediair, 23 april 1998. Er blijkt sindsdien niet veel veranderd te zijn, behalve dat de genoemde politicoloog Ad van Deemen inmiddels hoogleraar aan de Radboud Universiteit is geworden.

Het huidige kiesstelsel, gebaseerd op ‘one man, one vote‘, is oneerlijk en verouderd. Met behulp van computers en subtiele wiskundige technieken is het mogelijk de mening van de kiezer veel betrouwbaarder in zetels om te zetten.

De honderd leden van de fictieve Vereniging voor Politieke Waakzaamheid kiezen met de beproefde methode van hand opsteken een nieuwe voorzitter. Wordt het Alberts, Bosman of Carels? Alberts krijgt 45 stemmen, Bosman 40 en Carels slechts 15. Het lijkt een duidelijke zaak, maar Carels maakt bezwaar. Hij vraagt de leden hun complete voorkeuren aan het bestuur door te geven, en dat geeft een heel ander beeld te zien.
De 45 aanhangers van Alberts hebben alle Carels als tweede voorkeur, evenals de 40 aanhangers van Bosman. De 15 aanhangers van Carels geven allemaal Bosman als tweede voorkeur op. Er zijn dus 55 leden die liever Carels dan Alberts hebben, een meerderheid. Slechts 40 leden hebben liever Bosman dan Carels. Op grond van deze cijfers eist Carels, op het eerste gezicht de zwakste kandidaat, de voorzittershamer op. De exacte manier, waarop de stemming wordt georganiseerd, heeft kennelijk een beslissende invloed op de uitslag.

De VPW adopteert de methode-Carels voor toekomstige verkiezingen, maar is daarmee nog niet van de narigheid af. Het jaar daarop gaat de strijd tussen dezelfde kandidaten en de voorkeuren liggen nu als volgt. 40 leden geven op: 1) Alberts 2) Bosman 3) Carels. 30 leden kiezen: 1) Bosman 2) Carels 3) Alberts. De overige 30 leden kiezen: 1) Carels 2) Alberts 3) Bosman. De voorkeuren zijn dus nu, collectief gezien, cyclisch. Wie er ook gekozen wordt, altijd kan een van de andere twee terecht stellen dat de meerderheid liever hem had gehad.

Deze stemparadox, veroorzaakt door cyclische collectieve voorkeuren, is in 1785 door de wiskundige de markies de Condorcet (1743-1794) geformuleerd. De opgave om een aantal individuele meningen op een rationele en eerlijke manier te vertalen naar een collectief besluit heeft dus al sinds enige eeuwen de belangstelling van wiskundigen en economen, en is tegenwoordig onderwerp van onderzoek van de zogenoemde sociale keuzetheorie. De groep van professor Hans Peters aan de Universiteit Maastricht doet vooral wiskundig onderzoek in dit vakgebied. Bestaande en zelf bedachte beslissingsprocedures worden getoetst aan in wiskundige termen gegoten gewenste en ongewenste eigenschappen. Zo’n gunstige eigenschap is bijvoorbeeld: “Als alle kiezers kandidaat A prefereren boven kandidaat B, wordt B nooit gekozen.” De belangrijkste gestelde eisen liggen in wezen erg voor de hand, maar er blijken geen systemen te bestaan die aan alle eisen tegelijk voldoen. ‘Je betaalt altijd een prijs’, zegt Peters. Het perfecte stemsysteem bestaat dus niet. Altijd heeft iemand terecht wel wat te klagen.

Strategisch stemmen

Alsof het nog niet moeilijk genoeg is om fatsoenlijke verkiezingen te organiseren vullen kiezers ook nog eens niet blindelings hun echte voorkeur in. Ze stemmen in plaats daarvan vaak ‘strategisch’. Als bijvoorbeeld de eigen favoriete kandidaat als kansloos wordt gezien gebruikt men de stem liever om een andere kandidaat te steunen. Zo stemde bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1992 maar liefst 35% van de aanhangers van Perot toch op Clinton of Bush.

Kiezers kunnen hun stem enerzijds dus gebruiken als informatie over hun voorkeuren, anderzijds als een strategische zet in een spel. Het zou mooi zijn als het opgeven van de echte voorkeur ook gegarandeerd de beste zet was om die voorkeur te realiseren. Helaas. Dit blijkt bij geen enkele verkiezing met meer dan twee kandidaten het geval te zijn, ongeacht de gebruikte procedure. Alle stemsystemen lokken dus strategisch gedrag uit. Dit trieste resultaat is een van de hoekstenen van de sociale keuzetheorie.

Voor wie begaan is met het functioneren van de democratie is deze universele vatbaarheid voor strategisch stemgedrag natuurlijk moeilijk te verteren, want er komen ernstige problemen uit voort. De echte voorkeur van het electoraat wordt niet bekend, zodat het interpreteren van de verkiezingsuitslag een hachelijke zaak blijft. Voor de kiezers is het ook geen prettig idee dat je zelfs op de schaarse momenten van invloed je hart niet vrij kan laten spreken. En soms valt er door alle pogingen om slim te zijn een beslissing waar niemand blij mee is.
Maar het grootste bezwaar is wel de onrechtvaardigheid. Wie meer weet over de voorkeur van andere kiezers en over het bepalen van een stemstrategie kan een effectievere stem uitbrengen dan anderen.
Zo’n stem krijgt in wezen een groter gewicht mee, hetgeen niet strookt met het principe one man, one vote.

Ideale procedure

Er is echter hoop. Wie de ware voorkeuren van de kiezers kent kan deze kennis ook gebruiken om voor alle geïnseerde kiezers een strategische stem te berekenen. De onrechtvaardigheid verdwijnt zo uit het systeem. En dat is precies wat Lorrie Faith Cranor van de universiteit van Washington heeft gedaan. Bij haar systeem voor Declared-Strategy Voting geven de kiezers hun ware voorkeur op door aan alle kandidaten een aantal punten toe te kennen. Het systeem weet hoe de uitslag berekend zal worden en kan uit de bij elkaar geveegde voorkeuren voor iedereen een optimaal stemadvies destilleren.

De kern van haar systeem is een computerprogramma dat niet rechtstreekse stemmen, maar stemstrategieën van kiezers verwerkt. Zo’n strategie kan bijvoorbeeld overeenkomen met: “Geef mijn stem aan de PvdA als de VVD de grootste partij dreigt te worden, anders aan GroenLinks.” De strategieën worden net zolang vertaald in een stem, en weer geëvalueerd, totdat een evenwicht is bereikt, dat wil zeggen, totdat de uitslag van alle stemmen overeenkomt met alle strategieën.

Het is op zich al een enorme stap voorwaarts om te kunnen stemmen met een strategie in plaats van met een enkele stem. Maar het bepalen, laat staan strikt formuleren, van een stemstrategie is voor verreweg de meeste kiezers te moeilijk. Als alle voorkeuren bekend zijn komt het echter neer op niet meer dan een forse rekenpartij, die door hedendaagse computers in redelijke tijd te doen is. Het systeem is daarom door Cranor uitgebouwd tot een tweetrapsraket. De eerste trap vertaalt de voorkeuren van alle kiezers in stemstrategieën en geeft die door aan de tweede trap. Daar worden er optimale stemmen van gemaakt. De stemmen worden daarna doorgegeven aan het electronische stemhokje.

De kiezers zijn bij dit systeem het meest gebaat bij het opgeven van hun echte voorkeur. De computer rekent hun optimale stem immers minstens zo goed uit als ze zelf zouden kunnen doen. Alleen met zeer geavanceerde strategieën en zeer veel informatie over de voorkeuren van de kiezers is het stemadvies van het systeem nog te verbeteren. Een ander voordeel is dat de ware voorkeuren ook meteen bekend zijn, zodat de verkiezingsuitslag beter geïnterpreteerd kan worden. Er zijn niet nog een aantal extra onderzoeken nodig om te achterhalen wat de kiezers nou eigenlijk echt graag gewild hadden.

Nederland

Cranor gebruikt de computer voor het fundamenteel verbeteren van het stemproces zelf, in plaats van voor alleen maar beter uitvoeren van een verouderde procedure. Dit is een stap die ook in Nederland nog gemaakt moet worden. ‘Het niet gebruiken van hedendaagse mogelijkheden is net alsof je naar een opwindgrammofoon blijft luisteren terwijl je de beschikking hebt over een hi-fi installatie’, zegt Ad van Deemen, politicoloog aan de School voor Bestuurswetenschappen aan de Universiteit van Nijmegen. Hij is voorstander van een rigoureuze herziening van het Nederlandse kiesstelsel.
De kiezer kan nu met die ene schamele stem veel te weinig informatie geven. Daardoor is het ook in Nederland mogelijk dat de zetelverdeling nog maar een geringe gelijkenis vertoont met de voorkeuren van het electoraat, zoals in het voorbeeld van de VPW aan het begin van dit artikel. Bovendien komen onnodig veel kiezers in de verleiding om een strategisch gokje te wagen. ‘Het Nederlandse stelsel voldoet aan maar weinig redelijke condities. Het is gebaseerd op de gedachte dat kiezers dom zijn.’

Enige wiskundige achtergrond. Deze is niet in de gepubliceerde versie opgenomen.

Wiskundigen en economen hebben in de loop van de tijd al vele criteria voor de kwaliteit van stemsystemen bedacht.

Men zou tussen elk paar kandidaten mini-verkiezingen kunnen organiseren, waarin het volk alleen tussen deze twee kandidaten zou mogen kiezen. De kandidaat die elke andere in een reeks van zulke mini-verkiezingen zou verslaan staat in de theorie bekend als de Condorcet- winnaar. Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de voorkeuren collectief gezien cyclisch zijn, is er geen Condorcet-winnaar.
Het spreekt in wezen voor een stemsysteem als dat altijd de Condorcet-winnaar (als die bestaat) de verkiezing laat winnen. Maar systemen die dat niet altijd doen geven in de afwijkende gevallen misschien toch het beste het oordeel van de kiezers weer… Het is slechts één van de vele criteria.

Als kandidaat A nooit wordt gekozen als alle kiezers kandidaat B prefereren is het systeem Pareto-optimaal of kortweg optimaal.

Verschuivingen in de steun voor de kandidaten moeten overeenkomen met verschuivingen in de stemuitslag. Om te beginnen mag een kandidaat er nooit op achteruit gaan als sommige kiezers hem hoger gaan aanslaan, terwijl de rest niet van mening verandert. Anders zou in extreme gevallen een verliezende kandidaat de verkiezingen hebben gewonnen als hij minder steun onder de kiezers had gehad, en dat kan natuurlijk niet de bedoeling van de verkiezingen zijn. Stemsystemen die hieraan voldoen heten monotoon. Ook deze eis lijkt heel vanzelfsprekend, maar de veel gebruikte systemen waarbij in opeenvolgende rondes steeds meer kandidaten afvallen (runoff elections) zijn niet monotoon. Het kan daar dus voorkomen dat een kandidaat uiteindelijk beter af was geweest als het electoraat hem minder had gewaardeerd!

Een vergelijkbare eigenschap is onafhankelijkheid van irrelevante alternatieven, of kortweg onafhankelijkheid. Stel dat er tweemaal wordt gekozen tussen drie of meer kandidaten, en dat tussen de stemmingen in de voorkeur van een aantal kiezers verandert, maar op zo’n manier dat het aantal kiezers dat kandidaat A prefereert boven kandidaat B niet verandert. Dan is het stemsysteem onafhankelijk als de onderlinge posities van A en B in de twee einduitslagen gegarandeerd hetzelfde is. Dus: als A er in de eerste uitslag beter af komt dan B, mag dat in de tweede uitslag nooit omgekeerd zijn.

Het stemmen bij eerste voorkeur (plurality voting) leidt gemakkelijk tot absurditeiten, zoals blijkt uit het voorbeeld aan het begin van dit artikel. Een ander bezwaar is dat het de kandidaten met gematigde opvattingen benadeelt, ofwel dat het de verkiezingen onnodig polariseert.
Het systeem van goedkeuringsstemmen (approval voting) ondervangt dit bezwaar. Elke kiezer geeft de namen van alle kandidaten die hij acceptabel vindt voor de te vergeven post, zonder onderling onderscheid. De kandidaat met de meeste goedkeuringsstemmen wint, en dat is bij gebruik van dit systeem meestal meer een bruggenbouwer dan een volksmenner. Dit systeem wordt vooral in professionele organisaties toegepast.

De Franse wiskundige Jean-Charles de Borda bedacht al in 1770 een zeer bruikbaar stemsysteem. Als men moet kiezen onder 10 kandidaten geven de kiezers hun favoriete kandidaat 10 punten, de op één na favoriete 9 punten, en zo verder tot de laagst gewaardeerde kandidaat, die slechts één punt krijgt. De kandidaat met in totaal de meeste punten wint.
De Borda-methode wijst niet altijd de Condorcet-winnaar aan en is ook niet onafhankelijk, maar in de gevallen waarin deze eisen worden geschonden moet men zich afvragen wat uiteindelijk het beste de keuze van het electoraat weergeeft.

Wie betaalde de kathedralen?

De restauratie van de Notre Dame gaat honderden miljoenen vergen. En hoe enorm dat werk ook is, het is ‘alleen maar’ een gedeeltelijke restauratie. Je vraagt je af hoe in vredesnaam ooit de bouw van deze gigantische kathedraal gefinancierd kon worden. De onlangs overleden Bernard Lietaer wist hierop het antwoord. Hij gebruikte de financiering van kathedralen vaak als voorbeeld in zijn lezingen en boeken over geldsystemen.

Vrijwel alle kathedralen zijn in de tiende tot en met de dertiende eeuw gebouwd, en ook nog eens in een ongelooflijk hoog tempo. In The Mystery of Money laat Lietaer zien dat deze periode samenvalt met de bloei van een bijzondere vorm van geld, namelijk bracteaten. Dit waren dunne metalen plaatjes, voorzien van een erin geperste afbeelding, die in een bepaalde regio als betaalmiddel dienst deden. Het bijzondere van het bracteatensysteem was, dat de plaatjes elk jaar allemaal werden vervangen door nieuwe exemplaren met een iets andere afbeelding. De oude versie was daarna domweg niet meer geldig. Wie plaatjes van de oude versie in bezit had, moest ze verplicht omruilen en daarvoor een kleine vergoeding betalen. Dat omruilen vond doorgaans plaats op de jaarmarkt.

Bracteaten hamsteren was dus onverstandig. Je kon ze beter uitgeven en investeren in zaken die ook op langere termijn voor inkomsten zorgden voor de gemeenschap (en dus voor je nazaten). Denk bijvoorbeeld aan onderhoud en reparatie, veestapels, irrigatieprojecten, bruggen, windmolens, wijnpersen… En kathedralen. Inderdaad, kathedralen hadden naast hun godsdienstige en sociale functie ook een belangrijke economische functie, vooral door hun aantrekkingskracht op pelgrims. Hoe kolossaler en luisterrijker de kathedraal, des te overvloediger en langduriger de opbrengsten. De pelgrims zijn inmiddels vervangen door toeristen, maar de honderden jaren oude inkomstenbronnen vloeien nog steeds rijkelijk.

In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten werd de bouw van kathedralen dan ook niet centraal vanuit Rome geregeld. Lietaer beschrijft hoe uit onderzoek van oude administraties is gebleken, dat deze enorme bouwprojecten voor een groot deel werden gefinancierd met vrijwillige grote en kleine bijdragen van individuen uit de gemeenschap eromheen. Mensen die inzagen dat ze overtollige bracteaten beter vandaag in hun kathedraal konden steken dan dat ze er morgen weer de omruilvergoeding voor moesten betalen. De bouw van de kathedralen, zegt Lietaer, was mogelijk door deze eigenschap van dit bijzondere geldsysteem zelf, niet door het op poten zetten van een ad hoc financieringsconstructie.

Met ons huidige krankzinnige geldsysteem is het natuurlijk net andersom. Geld trekt geld aan, hamsteren loont. Voor alles wat niet op korte termijn rendeert moet met veel pijn en moeite financiering gevonden worden. Maar het kon vroeger anders en het kan nog steeds anders.

Stem op nummer 13!

Dit is een stemadvies voor iedereen die, zoals ik, walgt van het politieke bedrijf. Van de openlijke minachting voor de inhoudelijke kant van de zaak, van het geen antwoord krijgen op gerechtvaardigde vragen, van het verstikkende partijensysteem, waardoor kamerleden niet voor een idee moeten stemmen omdat het een goed idee is, maar omdat een andere partij ertegen is. Van de zwamverhalen en de ingestudeerde, liefst ‘Wiegeliaanse’ geestigheden. Van de angst voor gezichtsverlies als bepalende factor, van de tenenkrommende kinderachtigheid in de ‘debatten’, moet ik nog doorgaan?
Dit is een stemadvies voor allen bij wie de rillingen over de rug lopen als ze Ron Fresen, Dominique van der Heyde of andere politieke ingewandkijkers horen spreken.

Maar het is ook een stemadvies voor wie het hoofd niet in de schoot wil leggen. Als we de politiek zien als een fabriekje waar beslissingen, wetten en geldtoewijzingen uit komen, dan moeten we de kwaliteit van dat bedrijfsproces toch kunnen verbeteren? De (deel)oplossing die ik zelf voor me zie lijkt op de kwaliteitsprocessen in het bedrijfsleven: het zo ver mogelijk formaliseren van het politieke proces. Met formaliseren bedoel ik dat betrokken partijen aan de hand van checklists en invuloefeningen moeten kunnen aantonen dat er over allerlei inhoudelijke en procestechnische zaken serieus nagedacht is, anders worden hun voorstellen gewoonweg niet behandeld. Dit soort formele eisen is zeker niet ondenkbaar, denk bijvoorbeeld aan de al ingevoerde verplichting om bij bepaalde activiteiten en projecten een Milieueffectrapportage (MER) op te stellen.

Een voorbeeld van zo’n formele eis is: bij een voorstel om een bepaalde maatregel in te voeren moet erbij vermeld worden op welk tijdstip of onder welke omstandigheden die maatregel weer wordt afgeschaft, en welke overgangsregelingen dan van kracht worden. Doordat dit nooit wordt gedaan zitten we nu nog steeds met maatschappelijke steenpuisten als de aftrekbaarheid van hypotheekrente. Een andere broodnodige verplichting zou moeten zijn: aannemelijk maken dat een voorgestelde maatregel geen perverse prikkels introduceert.

Maar goed, dat is mijn persoonlijke visie op een oplossing. Daar hoef je het niet mee eens te zijn. Als je, net als ik, wel vindt dat de kwaliteit van het politieke proces structureel verbeterd moet worden en dat daar dus permanent aandacht naar toe moet, dan is het volgende stemadvies voor jou.

Helemaal niet stemmen misschien? Er zijn goede redenen om niet te stemmen. Met een variatie op een oud spreekwoord: “Wie stemt, stemt toe”. Maar een lage opkomst geeft ons concrete signaal niet door. Damned if you do, damned if you don’t? De oplossing is: ons signaal coderen. Stem daarom als volgt:

  1. Kies de volgens jou zindelijkste partij
  2. Stem op nummer 13 van die partij
  3. Als de partij van je keuze minder dan 13 mensen op de lijst heeft staan, stem dan maar niet en heb daar vrede mee.

Zo maken we een ‘horizontale draaggolf’ over de nummers 13 van alle lijsten heen. Als er opvallend veel op nummer 13 gestemd wordt, komt ons signaal door. En de partijen, bij wie die stemmen terechtkomen, geven volgens ons het goede voorbeeld. Succes!